Op 18 februari gingen we terug naar het Christoffelpark. Deze keer vergezeld door een oud-lid van de archeologische speurneuzen, Dirk, gedurende lange tijd lid voordat hij definitief naar Nederland verhuisde. Hij is nu op vakantie op Curaçao en kan en zal ons vergezellen op onze tochten.
Ons doel deze keer is een gebied, waar in het verleden mangaan mijnbouw is gedaan. Er zijn bekende mijnen op de helling van de Seru Francisco Jobo maar wij wilden onderzoeken of er nog onbekende (proef) mijnen zijn op de hellingen van de Seru Bientu en de Seru Francisco Jobo.
We begonnen onze tocht vanaf de kleine parkeerplaats, waar het pad naar de top van de Seru Bientu begint. Maar in plaats van dit pad te volgen, gingen we de helling op ten zuiden van de top. We gingen over de bergrug heen naar de helling aan de Westelijke kant. We hebben het eerste stuk daarvan al eens eerder onderzocht zonder sporen van mijnbouw te vinden.
Het is niet gemakkelijk om te lopen op de steile helling, omdat de ondergrond veel losliggend materiaal bevat en omdat er maar weinig planten zijn, die stevig genoeg en niet-stekelig zijn, om je aan vast te houden. Maar we houden wel van een avontuurlijke tocht. En we worden beloond met prachtig uitzicht naar alle kanten. Naar het Westen de ruïnes van Newtown en het dorpje Lagun, naar het Oosten de hoogste bergtoppen in het Christoffelpark. Een indrukwekkend gezicht.
We onderzochten enkele verdacht uitziende rotsformaties, maar vonden, net als de vorige keer, geen sporen van mijnbouw.
We vervolgden onze tocht richting de Seru Francisco Jobo. Blijkbaar had geen van ons vooraf voldoende goed naar het kaartje gekeken, want we werden allemaal verrast door het feit dat er een vallei ligt tussen de Seru Bientu en de Seru Francisco Jobo. Vanaf de helling van de Seru Bientu zagen we aan de overkant van de vallei op de andere helling een verdacht uitziende rotsrichel. Maar eerst moesten we door de vallei heen. Op onze weg naar beneden, juist toen we het erover hadden dat er geen artefacten in dit gebied liggen, zagen we een vrijwel intacte kelderfles. Dit is pas de tweede keer in al de jaren, dat we deze tochten doen, dat we een complete fles vinden. Normaal vinden we alleen stukken glas van de kelderflessen.
Op het laagste punten staken we een oude weg over, zichtbaar op de Werbata kaart. Op het punt waar deze weg de stapelmuur kruist, die we eerder ook al hadden gezien op de Seru Bientu en die doorloopt over de Seru Francisco Jobo, troffen we een breed bed met stenen aan. Vreemd genoeg lagen daarin, naast de normale Knip formatie rotsen, ook afgeronde rotsen van een andere samenstelling. Ze zien eruit alsof ze van vulkanische oorsprong zijn met een iets afwijkende korst en een binnenkant met hele kleine kristallen. We hebben geen idee waar dit bed van rotsen voor heeft gediend en hoe deze afwijkende rotsen hier zijn gekomen. Mogelijk was het een versterkt gedeelte van de oude weg, maar dan is die alleen over een klein gedeelte van de weg versterkt.
We namen onze traditionele appelpauze op dit bed van rotsen in de schaduw van enkele bomen.
Daarvandaan gingen we weer de helling op in de richting van de vreemd uitziende richel. Daar aangekomen bleek het alleen maar te gaan om een braakliggend gedeelte van de helling. Geen sporen van mijnbouw.
Omdat we relatief dicht bij de top van de berg waren, besloten we naar de top te gaan voordat we aan de terugweg begonnen. Op de top vonden we dezelfde stapelmuur, die we eerder gezien hadden. Op het hoogste punt troffen we een Kadaster meetpunt aan, dat op de stapelmuur was geplaatst.
De weg naar beneden in een zo recht mogelijke lijn naar de oude zandweg bleek behoorlijk moeilijk te zijn. De helling was steiler dan die van de Seru Bientu en ook hier was de ondergrond behoorlijk onstabiel. Voeg daar nog bij dat er talrijke Bringamosa planten op onze weg stonden en je krijgt een goed beeld van de afdaling. Helaas raakte ik een van die Bringamosaplanten aan, een pijnlijke ervaring. En dan is er natuurlijk geen Flaria te zien. Ik heb mijn hand gewreven met de blaadjes van de Welensali, maar dat bleek niet veel te helpen. Gelukkig trof ik een eindje verder op de helling wel een Flaira aan. Door de blaadjes daarvan fijn te wrijven en daarmee de aangeraakte plaats te wrijven werd de pijn een stuk minder.
Toen we eindelijk aankwamen op de zandweg boden de twee chauffeurs, Fred en Karel, aan om de lange weg, heuvelopwaarts, te lopen naar de auto's, terwijl de rest diezelfde zandweg bergafwaarts volgde tot de kruising met de asfaltweg; daar werden we opgepikt door Fred en Karel.
We komen hier volgende week terug om onze zoektocht naar onbekende mijnen op de helling van de Seru Francisco Jobo voort te zetten.